Bulletin KNOB (Jun 2013)

Terugblik op een geslaagd project. De restauratie van het Koninklijk Paleis Amsterdam

  • Bert van Bommel

DOI
https://doi.org/10.7480/knob.112.2013.2.618

Abstract

Read online

Na 1968 bleven ingrepen in het Koninklijk Paleis Amsterdam beperkt, waardoor het paleis uiteindelijk niet meer aan de functionele en technische vereisten voldeed. Oogmerk van de jongste restauratie was aanvankelijk slechts om daarin verbetering aan te brengen. Ook werd het project gesplitst en werd eerst de aanpak van het interieur uitgewerkt en uitgevoerd. Daarbij kreeg gaandeweg ook het restaureren meer nadruk. In 2007 besloot men ook de meubelen uit 1808 te restaureren. De Rijksbouwmeester was tot 2006 nauwelijks bij de restauratie van het interieur betrokken. De architect, Krijn van den Ende, kreeg advies van verschillende commissies. Eerdere restauraties (1929–1939 en 1960–1968) hadden het paleis zo veel mogelijk in zeventiende-eeuwse staat teruggebracht. Dat werd bij de jongste restauratie gerespecteerd, waarbij tegelijk werd gezocht naar een samenhang tussen het zeventiende-eeuwse karakter van het gebouw en de unieke collectie Empiremeubelen. Die werden, net als de kroonluchters en kandelabers, gerestaureerd. De plafonds op de bel-etage zijn alle onderzocht en behandeld en de schilderingen in de balkvakken zijn nauwgezet gerestaureerd. Van groot belang was ook de restauratie van de zogenaamde Batavenserie in de galerijen. Een groot deel van de werkzaamheden betrof het aanpassen aan de huidige eisen. Nu kan het paleis weer functioneren bij officiële gelegenheden. Het daartoe onvermijdelijke toevoegen van een lift leidde echter tot commotie. De toegankelijkheid voor het publiek is verbeterd en nu zijn meer representatieve ruimten dan voorheen opengesteld. Bij het tweede deel van het werk, aan de gevels en daken, was de Rijksbouwmeester al vanaf de voorbereiding nauw betrokken. Bij de uitvoering gaf een begeleidingscommissie namens hem adviezen en aanwijzingen. Hoewel de zandsteen over het algemeen van hoge kwaliteit is, was tot 1968 een beperkt aantal aangetaste blokken vervangen. Ook nu bleek het weer nodig, om een aantal blokken aan te pakken. De zware steigers die nodig waren voor het natuursteenherstel boden de gelegenheid om de paleisgevels ook te ‘ontstoren’. Dat ontstoren werd mede voorbereid op grond van onderzoeken aan de Gunckelgevel op het Binnenhof in Den Haag. De resultaten daar zijn aangevuld met onderzoeken en proeven aan het Amsterdamse paleis. Ontstoren werd nodig geacht omdat door verkleuring en vervuiling van de zandsteen de zeventiende-eeuwse architectuur slecht leesbaar was geworden. Dat ontstoren mocht er echter niet toe leiden dat het gebouw zijn oude karakter zou verliezen. Gestreefd is naar een rustiger beeld, waarin de architectuur weer kan spreken. Nadat de gevels met stoom waren ontdaan van los vuil en fecaliën van duiven, is alleen waar nodig verder gereinigd. Vervolgens is de steen zo beperkt mogelijk iets lichter of donkerder gemaakt. Na de presentatie van de restauratievisie, begon het overleg met het bevoegd gezag. De bedoeling werd evenwel niet altijd goed begrepen. Daarom is eerst een proef aan de achterzijde van de toren gedaan, waarna de gevels volgens plan konden worden behandeld. Vanwege een bezuiniging moest de omvang van het project worden beperkt. Daarom wachten de leibedekkingen en de toren nog op restauratie. Ook het west timpaan verkeert nog in matige toestand en moet binnen afzienbare tijd aangepakt worden.